,
I' son sì magro che quasi traluco di Cecco Angiolieri
I' son sì magro che quasi traluco,
de la persona no, ma de l'avere;
ed abbo tanto più a dar che avere
che m'è rimaso vie men d'un fistuco.
Ed èmmi sì turato ogni mi' buco
ch'i' ho poc'a dar e vie men che tenere;
ben m'è ancora rimas'un podere,
che frutta l'anno il valer d'un sambuco!
Ma non ci ha forza, ch'i' so' 'nnamorato;
ché, s'i' avesse più òr che non è sale,
per me saria 'n poco temp'assommato.
Or mi paresse almeno pur far male!
Ma com' più struggo, più son avviato
di voler far di nuovo capitale
da Sonetti di Cecco Angolieri
Bijkans doorzichtig, mager als een lat,
niet van postuur, maar wel van eigendom,
met schulden die ik nooit te boven kom,
zonder de strohalm die ik ooit bezat,
stop ik elk gat weer met een groter gat,
hebben en houden slinken om en om,
en uit mijn lapje wijngaard komt een som
of ik er vlier in plaats van wijn op had.
En wat dan nog ? De bronst is mij de baas :
al had ik geld als zout in de oceaan
dan werd ook dat op slag weer stukgeslagen.
Zag ik maar in hoe slecht dat is - Helaas :
hoe meer mijn duitje smelt, vuurt het mij aan
méér te verpatsen om erdoor te jagen .
Rime - Cecco Angolieri ( ca.1260-ca 1310)
uit : Toscane, een literaire ontdekkingsreis - Patrick Lateur p.34-35
Geen opmerkingen:
Een reactie posten